De leeuw, de wolf en de vos

De leeuw was aan de sukkel na het keren van de jaren,
Krom van de jicht, een helse pijn, die niemand kon bedaren.
Maar als een koning jicht heeft, vraagt hij dokters allerhande.
Van elke diersoort, ja zelfs uit verre vreemde landen
Kwamen ze naar ‘t paleis met raad en met recepten.
Alleen de vos bleef thuis, waar hij genoegen schepte
Bij ‘t zien van al die hooggeleerde dieren. Doch zijn pret
Verstierf, toen ook de wolf kwam bij het koninklijke bed
En sprak: ‘Mijn sire, ‘t weze mij geoorloofd, mag de vos
Zich aan zijn plicht onttrekken? Stuur een bode naar ‘t bos!’
‘Zo is het!’ riep de vorst. ‘Herauten, rook hem uit
Zijn hol en breng hem hier, die lelijke schavuit!’
De vos werd naar ‘t paleis gesleurd,
Maar wist wel wat er was gebeurd.
De hatelijke grimlach van de wolf zei hem genoeg.
Hij boog zich onderdanig voor zijn zieke vorst en vroeg:
‘Wil mij wel excuseren, sire, dat ik u liet wachten.
Degene die met opzet mij hier maakt tot uw verdachte,
Verzweeg dat ik voor u ter beevaart ben gegaan.
Ik kom nu pas terug, trof wijze dokters aan.
Zij weten uitkomst voor de pijn die u zo lijden moet.
U hebt alleen maar warmte nodig, want uw koningsbloed
Is met de jaren wat verkild,
Maar heb geen vrees, de pijn verstilt
En zal weldra geheel verdwijnen.
Men gaf u slechte medicijnen!
Eén enkel middel kan uw kwaal op korte tijd genezen:
Een wolvenvacht, pas afgestroopt, hij moet nog bloedig wezen.
Bekleed hiermee uw huid en dra zult u verheugd
Genieten van het leven en uw tweede jeugd.
Uw kamerheer de wolf heeft een zeer goede vacht…’
‘En ik heb honger,’ zei de leeuw. ‘Hij wordt meteen geslacht!’
‘Nu voel ik me pas goed,’ sprak hij, toen hij, gehuld
In de nog warme pels, de wolf had opgesmuld.

Ding niet naar ‘s konings gunst,
Maar leer veeleer de kunst
Om anderen te sparen.
Wie roddelt zal ervaren,
Dat hij door eigen kwaad
Ook zelf ten gronde gaat.
Waan u ook niet te sterk
Door ellebogenwerk:
Wie in te hoge stand
Publiek zijn gat verbrandt,
Zit pijnlijk op de blaren.