gaan gadeslaan gallen galliseren galmen galonneren galopperen galvaniseren gapen gappen garanderen garen gareren garneren garrotteren gaslaan gassen gasteren gaufreren gebaren gebieden gedenken gedijen gedogen gedragen geeuwen geheimhouden gehoorzamen geilen gekscheren gelden geleiden gelieven gelijken gelijkknippen gelijklopen gelijkmaken gelijkrichten gelijkschakelen gelijkstaan gelijkstellen gelijktrekken gelijkzetten geloven gelukwensen genaken generaliseren generen genereren genezen genieten genoegen geraken gereedhouden gereedkomen gereedleggen gereedliggen gereedmaken gereedstaan gereedzetten gerieven germaniseren geruststellen geschieden geselen gespen gesticuleren getuigen gevangennemen gevangenzetten gevangenzitten geven gewaarworden gewagen gewennen gewinnen gidsen giebelen giechelen giegagen gieten gijpen gijzelen gillen ginnegappen gipsen gireren gissen gisten glaceren gladmaken gladstrijken glanzen glazuren glibberen glijden glimlachen glimmen glinsteren glippen gloeien glooien gloren gloriëren glosseren glunderen gluren gniffelen gnuiven goedachten goeddoen goeddunken goedkeuren goedmaken goedpraten goedspreken goedvinden gokken golfen golven gommen gonzen goochelen gooien gorgelen gourmetten graaien grabbelen graderen gradueren granuleren grappen grasduinen grasmaaien gratiëren gratificeren gratineren grauwen graven graveren graviteren grazen greinen greineren grendelen grenzen grienen grieven griezelen griffelen grijnslachen grijnzen grijpen grijzen grilleren grimeren grimlachen grinten grissen groeien groenen groepen groeperen groeten grollen grommelen grommen gronden grondverven grootbrengen grosseren grossieren gruizen gruwelen gruwen guillocheren guillotineren gummen gunnen gutsen gymmen