Dieren zijn aangepast aan hun leefomgeving en aan hun eigen manier van leven. Hierdoor kunnen ze zich goed bewegen, eten vinden of vangen en verdedigen tegen natuurlijke vijanden.
Waterdieren zoals vissen hebben bijvoorbeeld kiewen, een staart en vinnen. Hierdoor kunnen ze zich gemakkelijk onderwater verplaatsen en ademhalen.
Om eten te vangen hebben roofdieren zoals de leeuw enorme klauwen en vlijmscherpe tanden.
Om zich te kunnen verdedigen tegen roofdieren hebben egels stekels, bij gevaar rollen ze zich op tot een bolletje met stekels aan de buitenzijde. Een roofdier zal een egel dan met rust laten.