web analytics

Klassieke Genetica

Wetten van Mendel
De monnik Gregor Mendel kruiste verschillende variëteiten van de erwt Pisum sativum.

Bij het kruisen van deze plant lette Mendel erop wat de verschillende kenmerken waren en bekeek elk kenmerk apart. Hij regelde zelf de bestuiving om geen fouten te maken.

Hij onderzocht bij het kruisen van deze soort zeven eigenschappen die telkens op twee mogelijke manieren voor kunnen komen. (zaadvorm, zaadlobkleur, zaadhuidkleur, peulvorm, peulkleur, plaats van de peul aan de stengel en de lengte van de stengel).

Bij zaadvorm had hij bijvoorbeeld glad en gerimpeld, bij zaadkleur groen en geel, enzovoort.

Hij zag dat na kruising van twee planten elke plant van de eerste generatie (F1) de eigenschappen van één van de ouderplanten had. Men noemt de eigenschap die in de eerste generatie tot expressie komt dominant en de alternatieve eigenschap recessief.

In de tweede generatie (F2) liet 75% van de planten de dominante kenmerken zien, terwijl 25% van de planten de recessieve eigenschappen had. Nu konden de recessieve eigenschappen doorgekweekt worden, waarbij in latere generaties geen veranderingen aan de eigenschap meer optraden. Als de exemplaren met dominante eigenschappen echter werden doorgekweekt hield een derde deel de dominante eigenschappen, terwijl het overige deel weer dezelfde 3:1 verdeling tussen dominante en recessieve eigenschappen liet zien als de F2-generatie.

Mendel stelde de volgende hypothese op:

* Verscheidene paren van contrasterende eigenschappen komen voort uit een factor die alternatieve vormen heeft. Elke plant heeft één paar van deze factoren die een bepaalde eigenschap bepalen, één factor van elke ouderplant.

De factor die Mendel hier noemt wordt tegenwoordig gen genoemd. Hiermee legde Mendel de basis voor de wetten van erfelijkheid zoals die nu bekend zijn. Hij werd overigens pas als de ontdekker ervan bekend toen zijn wetten door anderen waren herontdekt, rond 1900.

Berekening van het genotype en fenotype

Het genotype en fenotype zijn bij voortplanting door relatief eenvoudige sommetje te bepalen, voorbeeld in dit voor beeld kijken wij naar de kans op een kind met blauwe ogen. Bruin is dominant. Een homozygote moeder met bruine ogen (BB) krijgt een nakomeling met een heterozygote vader met bruine ogen (Bb). Om het aantal verschillende soorten nakomelingen te bepalen wordt een kruisschema gemaakt.

Zoals te zien is zijn er twee verschillende genotype mogelijk, BB en Bb het fenotype bij deze genotype is alletwee bruin. De kans op een kind met blauwe ogen is dus 0/4=0% een kind met bruine ogen is 4/4=100%

Related Items